Inspectie: instanties hadden risico tramaanslag Gökmen T. kunnen verkleinen

© RTV Utrecht / Peter Huting
UTRECHT - De politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Dienst Justitiële Inrichting (DJI) hadden meer kunnen doen om het risico op een aanslag door tramschutter Gökmen T. te verkleinen. Dat stelt de Inspectie Justitie en Veiligheid in een onderzoek.
Volgens de Inspectie hadden de instanties onvoldoende aandacht voor T., die een bekende bij hen was. Zij hebben voor de aanslag, die hij in 2019 in Utrecht pleegde, de problematiek van hem niet goed genoeg met elkaar besproken en aangepakt. Daarmee hebben ze de risico's voor de samenleving niet zo klein mogelijk gemaakt.
De Inspectie benadrukt dat hiermee niet is gezegd dat de aanslag door T., waarbij vier mensen omkwamen, voorkomen had kunnen worden.

Crisisorganisaties

Ook is de Inspectie kritisch op de crisisorganisaties in Utrecht na de aanslag. T. sloeg op de vlucht en de gemeente adviseerde inwoners om binnen te blijven. Omdat relevante informatie tussen de organisaties te laat werd gedeeld, kon de gemeente niet volledig duidelijk adviseren wat inwoners moesten doen. Door de gebrekkige communicatie sloten bijvoorbeeld cafés de deuren, waardoor de gasten op straat kwamen te staan.
Het Utrechtse college schrijft daarover vanavond in een brief aan de raad: "Wat betreft de communicatie naar de samenleving is de les getrokken dat het advies tot binnenblijven meer context had mogen krijgen als het gaat over reikwijdte, duur en noodzakelijkheid en het bieden van een handelingsperspectief."

Te laat opgeschaald

Verder werd volgens de Inspectie te laat opgeschaald naar een crisisstructuur en heerste er bij de politie verwarring over de te volgen procedures. Ook informatie over de mogelijke verblijfplaats van T. bereikte niet op tijd de zogeheten driehoek, bestaande uit de burgemeester, de politie en het OM.
Het Utrechtse college wil die crisisstructuur verbeteren, blijkt ook uit de brief, waarin ze erkennen dat er fouten zijn gemaakt: "Het bleek lastig om tijdens de crisis alle beschikbare informatie snel te verzamelen, te duiden en tijdig met elkaar te delen. Dit bemoeilijkte de samenwerking tussen crisisteams en de besluitvorming door bestuurders. Om hierin verbetering aan te brengen wordt op dit moment onder andere de werkwijze tussen de GRIP-structuur en de driehoek herzien. In dit kader wordt de komende periode ook een aantal trainingen georganiseerd. "

Reacties

Extreem geweld zoals de tramaanslag, is niet te voorkomen. Maar de politie belooft samen met het Openbaar Ministerie en de gemeente alles op alles te zetten om het risico voor een volgende keer zo klein mogelijk te houden. "Dat verdient onze maximale, gezamenlijke inzet", zegt Johan van Renswoude, hoofd Operatiën eenheid Midden-Nederland in een reactie op het rapport.
"Het is cruciaal om een zo compleet mogelijk beeld van iemand te krijgen. Daarbij is de aansluiting tussen strafrecht, zorg en sociaal domein steeds belangrijker geworden. Als politie krijgen wij steeds vaker te maken met mensen die strafbare feiten plegen, maar ook hulp of zorg nodig hebben. Net als in het geval van T. gaat het vaak om mensen die de zorg zoveel mogelijk mijden. Voor de aanpak van die complexe, multi-problematiek is alleen strafrecht niet de oplossing."
Ook bij het vroegtijdig herkennen van signalen van radicalisering bij mensen die vastzitten, is het delen van informatie tussen betrokken partijen van groot belang, zo onderstreept de inspectie in haar analyse.
De politie erkent dit. Het uitwisselen van informatie over radicalisering staat inmiddels in de statuten van de Dienst Justitiële Inrichting (DJI) en de speciale recherchedienst voor de gevangenissen. Ook is er recentelijk een meldpunt opgericht. "De aanpak van radicalisering verdient onze maximale, gezamenlijke inzet. We kunnen een aanslag niet voorkomen, maar moeten er samen wel alles aan doen om het risico zo klein mogelijk te houden", aldus korpschef Henk van Essen.

Rapport GGD

Nagenoeg tegelijkertijd met de Inspectie JenV presenteert de GGD ook een rapport. Hoofdvraag van dit onderzoek is hoe het de slachtoffers, nabestaanden en getuigen van de aanslag is vergaan sinds de aanslag en of zij genoeg gebruik hebben kunnen maken van passende zorg.
Om daar achter te komen sprak de GGD twee keer met een aantal van hen. Een keer zes maanden na de aanslag en een keer anderhalf jaar na de tramaanslag. De onderzoekers kunnen geen eenduidig antwoord geven op de vraag hoe het met de slachtoffers gaat: met een aantal van hen gaat het goed, met een aantal niet. Bovendien waren niet genoeg mensen bereid mee te werken aan het onderzoek om over de groep als geheel iets te kunnen zeggen.
Bij tien van de 21 geïnterviewden waren zes maanden na de aanslag tekenen die wijzen op een mogelijke posttraumatische stressstoornis (PTSS). Zo zei een getuige: "Als ik er nu overheen rijd (24 Oktoberplein), dan krijg ik ineens een aanval in mijn lijf: emoties, benauwd op mijn borst." Volgens de onderzoekers wijst dat erop dat een aanzienlijk deel van de slachtoffers mogelijk PTSS gerelateerde klachten heeft. Na anderhalf jaar hadden de meeste ondervraagden nog last van somberheid en woede.
Een deel van de geïnterviewden heeft geen hulp en ondersteuning gezocht of gevonden na de aanslag. Volgens de GGD zou de huisarts daar een belangrijke rol in kunnen spelen door mogelijke problemen te signaleren en daarop in te spelen. Ook bevelen de onderzoekers centraal gecoördineerde hulpverlening aan na een grote ramp of schokkende gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld is gebeurd bij de vuurwerkramp in Enschede.

Terroristische motieven

De tramschutter had terroristische motieven voor zijn aanslag. Bij de schietpartij vielen niet alleen doden, ook meerdere mensen raakten gewond en getraumatiseerd. T. heeft levenslang gekregen voor zijn terreurdaad.

Heb je een tip of opmerking? Stuur ons je nieuws of foto via WhatsApp of mail.